In 1898 bouwde Emile Kerkhoff (1859-1921) een orgel voor de kerk van de Zusters van Liefde in Maaseik. Deze congregatie vestigde zich in 1840 in het voormalige capucijnenklooster dat in de eerste helft van de 17de eeuw gesticht werd.
Omdat Jean-Emile Kerkhoff (genoemd Emile) pas 14 jaar was toen zijn vader Rogier-Joseph overleed, gaat hij bij Pierre Schyven (Elsene) werken om het vak te leren. In de eerste decennia van de 20e eeuw was Kerkhoff een van de toonaangevende orgelmakers in België. De orgelmakerij onderscheidde zich met instrumenten in symfonische stijl die gewoonlijk met pneumatische tractuur zijn uitgerust. Enkele van de meest monumentale instrumenten zijn die in Luik, St. Martin (1904, (IIIP/40) en Brussel, St. Michielscollege (1910, IIIP/36).
Het orgel in Maaseik is een van de vroegste instrumenten van Emile en heeft, afgezien van de plaatsing van een elektrische ventilator, nooit grote wijzigingen ondergaan. In het kader van de restauratie van het oude capucijnenklooster werden ook de kerk en het orgel gerestaureerd.
Het orgel is nog met een mechanische toets- en registertraktuur uitgerust, alleen de transmissie van de Bourdon 16’ als pedaalregister functioneert middels een pneumatisch bedieningssysteem (wissel-wind). De registers van beide klavieren zijn op één grote gemeenschappelijke windlade geplaatst. De windlade is een klassieke sleeplade en van eikenhout vervaardigd. De windlade is van twee ventielkasten voorzien: één voor het Récit en een andere voor Grand Orgue en Pédale.
De registers van het Récit bevinden zich aan de voorkant van de windlade (meteen achter de zweldeuren), de registers van het Grand Orgue zijn op het achterste deel van de windlade opgesteld.
De eenvoudige, maar smaakvol vormgegeven orgelkast, is van grenenhout gemaakt, en werd in imitatie-eiken geschilderd. Het speeltafelmeubel en orgelbank zijn daarentegen van eikenhout vervaardigd. Het gehele orgel staat in één zwelkast. De frontpijpen hebben geen klinkende functie en zijn van zink en hout gemaakt. Vóór het orgel is een mooie vrijstaande speeltafel geplaatst.
De ondertoetsen van de klavieren zijn met celluloïd belegd, de boventoetsen zijn van ebbenhout. De bakstukken, klavierlijsten, klavierplank en registerknoppen zijn met zwarte schellak behandeld. De registerplaatsjes zijn van porcelein en in de registerknoppen ingelaten. De schildjes voor de registers van het Récit hebben een roze fond. Op het klavierplankje is een naamplaat aangebracht (messing letters ingelegd).
Boven de teenlijst zijn ijzeren tredes aangebracht voor de bediening van de koppelingen, de tremulant. Daarnaast is er een zweltrede aanwezig.
De onderdelen van de registertraktuur zijn van ijzer en eikenhout vervaardigd. Alle onderdelen zijn schoongemaakt, nagezien en zo nodig hersteld. De wellenramen zijn van eikenhout en van ijzeren walsen voorzien. Alle metalen onderdelen werden ontroest en het draadwerk van de abstracten werd vernieuwd. De messing winkelhaken werden van nieuwe leren proppen voorzien. De balgjes voor de pedaaltransmissie werden opnieuw bekleed. Deze balgjes zijn in de ventielkast aangebracht en trekken de ventielen van de desbetreffende tonen open. De overige onderdelen van de pneumatiek werden nagezien en schoongemaakt. Een bijzonderheid zijn de messing pneumatiekbuizen.
De grootste pijpen zijn van hout, dan wel van zink vervaardigd. De strijkers zijn met het oog op het klankkarakter en een prompte aanspraak van freins voorzien. Bijna alle open pijpen zijn van expressions of stemkrullen voorzien; alleen de open pijpen van de Flûte 4’ zijn op lengte afgesneden. De bovenranden van deze pijpen waren ernstig beschadigd als gevolg van ondeskundig stemwerk. Ernstig beschadigde bovenranden werden daarom hersteld door een nieuw stukje metaal aan te solderen.
De koppen van de Trompette en de conducten werden vervangen omdat ze door loodoxidatie waren aangetast. Verder waren de houten pijpen van de Bourdon 8’ niet origineel en van afwijkende mensuur. Deze zijn vervangen door houten pijpen (afkomstig van een ander Kerkhoff-orgel) uit voorraad van de orgelmaker.
Naast de orgelkast is een motorkist met ventilator geplaatst. De magazijnbalg is gerestaureerd en opnieuw bekleed; maar omdat de pompinstallatie niet meer operationeel is een restauratie van de beide schepbalgen achterwege gebleven. Het bedieningsmechaniek is in de onderkast opgeslagen. De originele tremulant (uitlatende wind) is opnieuw beleerd en hersteld.
De restauratie van het orgel werd door Verschueren Orgelbouw uitgevoerd. Het schilder- en verguldwerk werd door Profiel (Wevelgem) verzorgd. Het restauratieplan werd door Pieter Vanhaecke i.s.m. Erik Martens architecten opgesteld en begeleid. Michel Lemmens was als consulent namens de Vlaamse overheid bij de restauratie betrokken.